skip to main content

Veel sectoren willen graag aan de slag met de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid & Eerder Uittreden (MDIEU). Maar een goede sectoranalyse en subsidieaanvraag schud je niet zomaar uit je mouw. Deskundige procesondersteuning is daarom vaak zeer welkom. Caroline van Wessem (FNV) en Jenny van Poortvliet (AWVN) delen hun ervaringen in de schoonmaaksector. ‘Vooral de hoge tijdsdruk en de behoefte aan goede data vormen stevige uitdagingen.’

‘Wij leveren de bouwstenen voor weloverwogen beslissingen’

Jenny: ‘Om in aanmerking te komen voor subsidie, moeten sectoren een analyse maken. Is in onze sector zwaar werk aanwezig? Veel sectoren zullen die vraag gevoelsmatig met “ja” beantwoorden; in de Schoonmaaksector is dat niet anders. Maar zo simpel is het niet als er een subsidie aan is verbonden, je moet het kunnen onderbouwen. Vooral de hoge tijdsdruk en de behoefte aan goede data vormen hierbij stevige uitdagingen. Er is in Nederland al vele jaren discussie over de vraag of het mogelijk is om zware beroepen te definiëren. Sectoren moeten nu in enkele maanden tijd zwaar werk aanwijzen én hun keuzes beargumenteren. Dat is een pittige opgave.’

Op jacht naar data

Caroline: ‘Een van de uitdagingen waar we direct tegenaan liepen is op welke data en criteria de sector zijn onderbouwing het best kan baseren. Er zijn bijvoorbeeld wel CBS-cijfers over verzuim in de Schoonmaak, maar we moesten goed uitzoeken hoe representatief die dataset is. Komt de onderzochte populatie volledig overeen met die van de cao Schoonmaak? Waar geschikte cijfers op sectorniveau ontbraken, kwam de vraag op hoe je die van individuele bedrijven kunt gebruiken. Ook moesten we bepalen welke waarde we willen toekennen aan data met een meer subjectief karakter, zoals antwoorden op enquêtes en vragenlijsten.’

Uiteenlopende benaderingswijzen

Jenny: ‘Bij dit soort vragen loop je aan tegen de van nature uiteenlopende benaderingswijzen van werkgevers en werknemers. Een vakbond is gewend groot belang te hechten aan signalen die medewerkers in de sector afgeven over zware werkomstandigheden en oplopende werkdruk. Werkgevers zijn gewend te koersen op cijfermatige indicatoren zoals verzuimkosten. De partijen delen de zorg over het achterliggende probleem, maar hun uiteenlopende benadering leidt al snel tot een discussie over de waarde van objectieve en meer subjectieve gegevens. In de praktijk zijn ze meestal beide nodig, maar je moet er samen uitkomen hoe ze zich binnen je onderbouwing tot elkaar verhouden.’

De balans geborgd

Caroline: ‘Vanwege dit soort gevoeligheden is het cruciaal dat onze adviseurs oog hebben voor beide benaderingen én voor het gedeelde sectorbelang. Sectorvertegenwoordigers moeten erop kunnen vertrouwen dat de balans geborgd is, dat beide perspectieven volledig worden gezien en begrepen. Maar ook dat we de sector helpen om gezamenlijk vooruit te kijken: wat komt er in de toekomst op ons af, en wat betekent dat voor werkgevers en werknemers? Dit vraagt om een zorgvuldige en weloverwogen analyse. Daarom werken we standaard met twee adviseurs per sector. Ik zeg soms gekscherend: bij SPDI zijn we als Nick & Simon, je kunt ons samen boeken maar niet afzonderlijk.’

Draaien aan de juiste knoppen

Jenny: ‘Ik merk dat onze opdrachtgever, de Raad Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (RAS), het verder erg waardeert dat we in de analyse direct ook het duurzame inzetbaarheidsvraagstuk in kaart brengen. In welke richting ontwikkelen de sector en de arbeidsmarkt zich, welke uitdagingen levert dat op? Hoe houden we medewerkers gezond en fit, zodat er in de toekomst geen regeling meer nodig is om eerder te stoppen met werken? En aan welke knoppen kun je het beste draaien om de kraan van uitval en verloop dicht te draaien? Achter alle discussies zit een heel wezenlijk financieringsvraagstuk. Bij SPDI beschikken we over een rekenmodel dat snel inzichtelijk maakt hoe kosten en opbrengsten zich tot elkaar verhouden. Dat helpt enorm om de dialoog richting te geven.’ 

In goed onderling overleg

Caroline: ‘Ook dan blijven er volop keuzes die de sociale partners samen moeten maken. Wie komen er bijvoorbeeld in aanmerking voor een regeling om eerder te stoppen met werken? De regeling moet haalbaar en uitvoerbaar zijn en mag geen ongewenste effecten veroorzaken. Ook moet je zien te voorkomen dat medewerkers die ervoor in aanmerking komen in de praktijk toch te grote financiële drempels ervaren. Een andere vraag is welke investeringen in duurzame inzetbaarheid werkgevers en werknemers willen doen, en waarin ze dan precies investeren. Het goed aan het werk houden van oudere werknemers is belangrijk. Maar een perspectief op gezond werk voor jongere collega’s net zo goed. De knopen moeten de sociale partners uiteindelijk zelf doorhakken. Wij zorgen dat ze de juiste bouwstenen in handen hebben om dat weloverwogen en in goed onderling overleg te doen.’